U bent hier

Wanneer doorverwijzen

Wanneer is een verlengde ritmeregistratie nuttig?

Pathologisch versnelde hartritmes komen vaak in korte, terugkerende episodes voor en geven op dat moment klachten van palpitaties, dyspnoe, ijlheid of syncope. Ook geleidingsstoornissen zullen zich bij aanvang  presenteren als tijdelijke haperingen vooraleer permanent uit te vallen. Een korte observatie tijdens klinisch onderzoek met elektrocardiogram faalt dan ook vaak om de diagnose te stellen. Opsporen van deze verborgen ritmestoornissen gebeurt dan ook met een verlengde registratie. Hiervoor beschikken we in de eerste plaats over een holter, die continue en volledige registratie van het hartritme voor 24 uren tot 7 dagen verzorgt. Een event recorder verlengt de periode van opname tot 4 weken, met enkel weerhouden van afwijkende hartritmes.

Blijft de patiënt verdacht voor een levensbelangrijke ritmestoornis, maar ontbreekt ook na deze onderzoeken een diagnose, dan kan een interne loop recorder onderhuids worden ingebracht, om sporadische insulten te documenteren over een periode van meer dan 3 jaren.

Wanneer is een head-up tilt test nuttig?

De patiënt heeft terugkerende syncopes of bewustzijnsdaling. Na klinisch onderzoek, elektrocardiogram en verlengde ritmeregistratie zonder diagnose, zijn een neurologisch nazicht en head-up tilt test aangewezen. Dit onderzoek evalueert de vasovagale tonus bij uitlokkende omstandigheden, met analyse van het effect op bloeddruk en pols. Bij symptomen wordt een onderscheid gemaakt tussen bloeddrukdaling door vasodilatatie en bloeddrukdaling door een laag hartritme, hetgeen therapeutische indicaties heeft.

Wanneer is een elektrofysiologisch onderzoek nuttig?

Dit onderzoek gaat actief nakijken wat de elektrische eigenschappen zijn van het hart. Door elektrische en farmacologische stimulatie worden verborgen ritmestoornissen uitgelokt. Vooral bij tachycardie, al dan niet reeds vastgesteld met elektrocardiogram of verlengde ritmeregistratie, kan de diagnose in detail worden omschreven om de optimale behandeling aan te duiden. Vaak zal dit onderzoek aangevuld worden met een ablatie. Het laat ook toe de prikkelvorming en –geleiding te beoordelen en geeft dan aanvullende informatie om te beslissen over een pacemakerimplantatie. Het geeft prognostisch inzicht in het risico op plotse dood, bij bepaalde onderliggende aandoeningen en steunt zo nodig de indicatie tot interne defibrillator implantatie.

Wie heeft baat bij een pacemaker?

De hartslag is te traag, of er treden pauzes op, waardoor symptomen van vermoeidheid, ijlheid, syncope of gedaalde inspanningstolerantie optreden. Een pacemaker kan de hartfrequentie weer bijsturen met herstel van levenskwaliteit en/of -prognose.

Een biventriculaire pacemaker kan dan weer, bij patiënten met linker bundel tak blok, zorgen voor een beter gesynchroniseerde samentrekking van de ventrikels en het hartfalen beleid optimaliseren.

Wie heeft baat bij een defibrillator?

Patiënten met een verhoogd risico op plotse dood door ventrikeltachycardie of –fibrillatie komen in aanmerking voor een defibrillator implantatie. Dit zijn patiënten met een sterk verminderde linker ventrikel contractiliteit en al dan niet spontane niet-aanhoudende of uitgelokte ventrikeltachycardie (primaire indicatie). Patiënten met reeds doorgemaakte symptomatische ventrikeltachycardie of –fibrillatie vormen een secundaire indicatie.

Patiënten met erfelijke elektrische aandoeningen kunnen ook bescherming met een defibrillator vragen. Een biventriculaire defibrillator kan bijkomend, bij patiënten met linkerbundeltakblok, zorgen voor een beter gesynchroniseerde samentrekking van de ventrikels en het hartfalenbeleid optimaliseren.

Wie heeft baat bij een ablatie?

Wanneer de diagnose van de ritmestoornis bevestigd wordt met elektrofysiologisch onderzoek, volgt vaak aansluitend een behandeling onder de vorm van ablatie. Deze aanpak is bijzonder effectief ter eliminatie van de meeste ritmestoornissen, wat een betere levenskwaliteit biedt of zelfs de prognose verbetert. De ingreep kent weinig complicaties, waardoor het vaak de voorkeur krijgt op medicamenteuze behandeling.

Wanneer dient u iemand door te verwijzen met hypertensie?

Onderstaande situaties kunnen een indicatie zijn om patiënt voor een verder advies in verband met hoge bloeddruk door te verwijzen:

  • Vermoeden van witte jas of gemaskeerde hypertensie.
  • Hypertensie tijdens de zwangerschap
  • Vermoeden van secundaire vorm van hypertensie (hypertensie op jonge leeftijd zonder familiale voorgeschiedenis van hypertensie, moeilijk te controleren bloeddruk, abrupte en uitgesproken stijging van de bloeddruk bij voorheen normotensie patiënt, ...)
  • Therapie refractaire hypertensie (onvoldoende controle van de bloeddruk ondanks drie medicatietypes in aangepaste dosis waarvoor één medicijn een diureticum moet zijn)

 Verdere diagnostische uitwerking, eventueel in multidisciplinair verband (nefrologie, endocrinologie vasculaire heelkunde, ...) kan nadien gepland worden.